monocultuur
Dutch
Etymology
Probably borrowed. Equivalent to mono- + cultuur. This etymology is incomplete. You can help Wiktionary by elaborating on the origins of this term.
Pronunciation
- IPA(key): /ˈmoː.noː.kʏlˌtyːr/
Audio (file) - Hyphenation: mo‧no‧cul‧tuur
Noun
monocultuur f (plural monoculturen, diminutive monocultuurtje n)
- (agriculture) monoculture (single-crop cultivation)
- De boerderij gebruikt monocultuur, wat een risico kan zijn voor ziekten.
- The farm uses monoculture, which can be a risk for diseases.
- Monocultuur van maïs is gebruikelijk in dit gebied.
- Monoculture of corn is common in this area.
- (society, sociology) monoculture (rather homogeneous, undiverse culture)
- De stad probeert monocultuur te vermijden door diversiteit te bevorderen.
- The city tries to avoid monoculture by promoting diversity.
- Critici beweren dat monocultuur de samenleving minder veerkrachtig maakt.
- Critics argue that monoculture makes society less resilient.
Antonyms
- (antonym(s) of “homogeneous cultivation”): mengteelt, polycultuur
- (antonym(s) of “homogeneous culture”): multicultuur
Further reading
- monocultuur on the Dutch Wikipedia.Wikipedia nl
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.