klaarblijkelijk

Dutch

Etymology

From klaar (clearly) + blijkelijk (apparent).

Pronunciation

  • IPA(key): /ˌklaːrˈblɛi̯kələk/
  • (file)

Adjective

klaarblijkelijk (comparative klaarblijkelijker, superlative klaarblijkelijkst)

  1. obvious, evident

Inflection

Inflection of klaarblijkelijk
uninflected klaarblijkelijk
inflected klaarblijkelijke
comparative klaarblijkelijker
positive comparative superlative
predicative/adverbial klaarblijkelijkklaarblijkelijkerhet klaarblijkelijkst
het klaarblijkelijkste
indefinite m./f. sing. klaarblijkelijkeklaarblijkelijkereklaarblijkelijkste
n. sing. klaarblijkelijkklaarblijkelijkerklaarblijkelijkste
plural klaarblijkelijkeklaarblijkelijkereklaarblijkelijkste
definite klaarblijkelijkeklaarblijkelijkereklaarblijkelijkste
partitive klaarblijkelijksklaarblijkelijkers
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.