huiselijk

Dutch

Alternative forms

  • huislijk

Etymology

From huis + -e- + -lijk.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈɦœy̯.sə.lək/
  • (file)
  • Hyphenation: hui‧se‧lijk

Adjective

huiselijk (comparative huiselijker, superlative huiselijkst)

  1. domestic, residential, pertaining to the home or to residences
  2. cozy, homely

Inflection

Inflection of huiselijk
uninflected huiselijk
inflected huiselijke
comparative huiselijker
positive comparative superlative
predicative/adverbial huiselijkhuiselijkerhet huiselijkst
het huiselijkste
indefinite m./f. sing. huiselijkehuiselijkerehuiselijkste
n. sing. huiselijkhuiselijkerhuiselijkste
plural huiselijkehuiselijkerehuiselijkste
definite huiselijkehuiselijkerehuiselijkste
partitive huiselijkshuiselijkers

Derived terms

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.