houdbaar

Dutch

Etymology

From houden (to retain) + -baar.

Pronunciation

  • (file)

Adjective

houdbaar (comparative houdbaarder, superlative houdbaarst)

  1. preservable
  2. tenable

Inflection

Inflection of houdbaar
uninflected houdbaar
inflected houdbare
comparative houdbaarder
positive comparative superlative
predicative/adverbial houdbaarhoudbaarderhet houdbaarst
het houdbaarste
indefinite m./f. sing. houdbarehoudbaarderehoudbaarste
n. sing. houdbaarhoudbaarderhoudbaarste
plural houdbarehoudbaarderehoudbaarste
definite houdbarehoudbaarderehoudbaarste
partitive houdbaarshoudbaarders

Derived terms

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.