godsnaam

See also: Godsnaam

Dutch

Alternative forms

Pronunciation

  • (file)
  • Hyphenation: gods‧naam

Etymology 1

From god + -s- + naam.

Noun

godsnaam m (plural godsnamen, diminutive godsnaampje n)

  1. The name of a god; a divine name, particularly that of the Abrahamic God.
    Op het hardop uitspreken van de godsnamen rust een taboe.It is taboo to say the divine names out loud.
    In sommige religies wordt het uitspreken van de godsnaam als heilig beschouwd.
    In some religions, uttering the name of God is considered sacred.
    De rabbijn sprak met groot respect over de heilige godsnamen in de joodse traditie.
    The rabbi spoke with great respect about the sacred names of God in the Jewish tradition.
    Het gebruik van de godsnaam wordt in sommige culturen als een taboe beschouwd.
    The use of the name of God is considered taboo in some cultures.

Etymology 2

Univerbation of gods + naam.

Noun

godsnaam m (uncountable)

  1. Only used in in godsnaam
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.