gezicht
Dutch
Picture dictionary | ||
---|---|---|
| ||
|
Etymology
From Middle Dutch gesicht, from Old Dutch gisiht. Equivalent to ge- + zicht.
Pronunciation
- IPA(key): /ɣəˈzɪxt/
audio (file) - Hyphenation: ge‧zicht
- Rhymes: -ɪxt
Noun
Derived terms
- aangezicht
- bleekgezicht
- droomgezicht
- gezichtsbedrog
- gezichtsbeharing
- gezichtsorgaan
- gezichtspunt
- gezichtstrek
- gezichtsuitdrukking
- gezichtsveld
- gezichtsverlies
- gezichtsvermogen
- vergezicht
- wangezicht
Descendants
- Afrikaans: gesig
- Javindo: gesicht
- Negerhollands: gesicht, gesėg, gesė, gesigt
References
- M. J. Koenen & J. Endepols, Verklarend Handwoordenboek der Nederlandse Taal (tevens Vreemde-woordentolk), Groningen, Wolters-Noordhoff, 1969 (26th edition) [Dutch dictionary in Dutch]
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.