ergerlijk

Dutch

Etymology

From ergeren (to annoy) + -lijk.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈɛr.ɣər.lək/
  • (file)
  • Hyphenation: er‧ger‧lijk

Adjective

ergerlijk (comparative ergerlijker, superlative ergerlijkst)

  1. annoying, disturbing

Inflection

Inflection of ergerlijk
uninflected ergerlijk
inflected ergerlijke
comparative ergerlijker
positive comparative superlative
predicative/adverbial ergerlijkergerlijkerhet ergerlijkst
het ergerlijkste
indefinite m./f. sing. ergerlijkeergerlijkereergerlijkste
n. sing. ergerlijkergerlijkerergerlijkste
plural ergerlijkeergerlijkereergerlijkste
definite ergerlijkeergerlijkereergerlijkste
partitive ergerlijksergerlijkers

Descendants

  • Negerhollands: ergerlik
  • Petjo: ergerlijk
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.