aanstekelijk

Dutch

Etymology

From aansteken + -e- + -lijk.

Pronunciation

  • IPA(key): /aːnˈsteː.kə.lək/
  • (file)
  • Hyphenation: aan‧ste‧ke‧lijk

Adjective

aanstekelijk (comparative aanstekelijker, superlative aanstekelijkst)

  1. contagious, infectious (easily infecting others)
  2. catchy (highly memorable)

Inflection

Inflection of aanstekelijk
uninflected aanstekelijk
inflected aanstekelijke
comparative aanstekelijker
positive comparative superlative
predicative/adverbial aanstekelijkaanstekelijkerhet aanstekelijkst
het aanstekelijkste
indefinite m./f. sing. aanstekelijkeaanstekelijkereaanstekelijkste
n. sing. aanstekelijkaanstekelijkeraanstekelijkste
plural aanstekelijkeaanstekelijkereaanstekelijkste
definite aanstekelijkeaanstekelijkereaanstekelijkste
partitive aanstekelijksaanstekelijkers

Derived terms

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.