uitroepen

Dutch

Etymology

uit + roepen

Pronunciation

  • (file)

Noun

uitroepen

  1. plural of uitroep

Verb

uitroepen

  1. to cry out
  2. to proclaim
    In 1482 riep Boabdil zich tot nieuwe koning uit. In 1482 Boabdil proclaimed himself the new king.

Inflection

Inflection of uitroepen (strong class 7, separable)
infinitive uitroepen
past singular riep uit
past participle uitgeroepen
infinitive uitroepen
gerund uitroepen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular roep uitriep uituitroepuitriep
2nd person sing. (jij) roept uitriep uituitroeptuitriep
2nd person sing. (u) roept uitriep uituitroeptuitriep
2nd person sing. (gij) roept uitriept uituitroeptuitriept
3rd person singular roept uitriep uituitroeptuitriep
plural roepen uitriepen uituitroepenuitriepen
subjunctive sing.1 roepe uitriepe uituitroepeuitriepe
subjunctive plur.1 roepen uitriepen uituitroepenuitriepen
imperative sing. roep uit
imperative plur.1 roept uit
participles uitroependuitgeroepen
1) Archaic.

Descendants

  • Negerhollands: roep ut

Anagrams

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.