teleophobie

Dutch

Etymology

From German Teleophobie.

Noun

teleophobie f (uncountable)

  1. (philosophy) teleophobia
    • 1903, P. H. Hugenholtz Jr., “Ethisch Pantheïsme”, in De Hollandsche Revue, volume 8, page 594:
      Hier wordt hem, die in den hoogsten graad lijdt aan teleofobie, meent de schrijver, de zaak toch misschien te wonderlijk.
      (please add an English translation of this quotation)
    • 1965 October 20, G. A. Lindeboom, "Natuur en geest in de geneeskunde":
      Deze onberedeneerde angst voor een teleologisch denken, deze teleophobie []
      This irrational fear of teleological thinking, this teleophobia []

Usage notes

Note that teleophobie is a dated, superseded spelling.

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.