speelgoed
Dutch
Pronunciation
- IPA(key): /ˈspeːl.ɣut/
Audio (file) - Hyphenation: speel‧goed
Noun
speelgoed n (uncountable, diminutive speelgoedje n)
- (collective) toys
- Op zijn verjaardag kreeg hij veel nieuw speelgoed. ― On his birthday, he received a lot of new toys.
- De winkel heeft een uitgebreide selectie van speelgoed voor kinderen van alle leeftijden. ― The store has a wide selection of toys for children of all ages.
- Het speelgoed ligt verspreid over de hele kamer. ― The toys are scattered all over the room.
Usage notes
- The word is collective in nature. A specific toy is indicated using stuk: een stuk speelgoed. Alternatively, the diminutive is used (which is never collective).
Derived terms
- buitenspeelgoed
- speelgoedauto
- speelgoedfabrikant
- speelgoedmuseum
- speelgoedpop
- speelgoedsoldaat
- speelgoedwinkel
- kinderspeelgoed
Descendants
- Afrikaans: speelgoed
- Berbice Creole Dutch: pelegutu
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.