oogstjaar

Dutch

Etymology

Compound of oogst (harvest, yield) + jaar (year).

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈoːxst.jaːr/
  • (file)
  • Hyphenation: oogst‧jaar

Noun

oogstjaar n (plural oogstjaren, diminutive oogstjaartje n)

  1. The year or season when a harvest was brought in, e.g. a wine vintage.
    Het oogstjaar 2010 was uitzonderlijk voor deze wijnstreek.The vintage 2010 was exceptional for this wine region.
    Het oogstjaar bepaalt vaak de kwaliteit en prijs van de wijn.The vintage often determines the quality and price of the wine.
    Dit is een wijn uit een uitstekend oogstjaar.This is a wine from an excellent vintage.

See also

- specific terms for the type of harvest, e.g.

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.