onbruikbaar

Dutch

Etymology

on- + bruikbaar

Pronunciation

  • (file)

Adjective

onbruikbaar (comparative onbruikbaarder, superlative onbruikbaarst)

  1. unusable, useless

Inflection

Inflection of onbruikbaar
uninflected onbruikbaar
inflected onbruikbare
comparative onbruikbaarder
positive comparative superlative
predicative/adverbial onbruikbaaronbruikbaarderhet onbruikbaarst
het onbruikbaarste
indefinite m./f. sing. onbruikbareonbruikbaardereonbruikbaarste
n. sing. onbruikbaaronbruikbaarderonbruikbaarste
plural onbruikbareonbruikbaardereonbruikbaarste
definite onbruikbareonbruikbaardereonbruikbaarste
partitive onbruikbaarsonbruikbaarders

Derived terms

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.