hoogte
Dutch
Etymology
From Middle Dutch hôgede, from Old Dutch *hōgitha, from Proto-West Germanic *hauhiþu, from Proto-Germanic *hauhiþō, equivalent to hoog + -te.
Pronunciation
- IPA(key): /ˈɦoːx.tə/
Audio (file) - Hyphenation: hoog‧te
Noun
hoogte f (plural hoogtes or hoogten)
- height
- De hoogte van de berg is meer dan 2000 meter. ― The height of the mountain is over 2000 meters.
- De hoogte van de sprong bepaalt vaak het succes bij het hoogspringen. ― The height of the jump often determines success in high jumping.
- Kinderen zijn altijd trots als ze merken dat hun hoogte toeneemt. ― Children always feel proud when they notice their height increasing.
Antonyms
- laagte, diepte
Derived terms
Descendants
- Negerhollands: hoogte
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.