groei
Afrikaans
Dutch
Pronunciation
- IPA(key): /ɣrui̯/
Audio (file) - Rhymes: -ui̯
Etymology 1
From groeien.
Noun
groei m (uncountable)
- growth
- De groei van deze planten is opmerkelijk. ― The growth of these plants is remarkable.
- Planten hebben water en zonlicht nodig voor hun groei. ― Plants need water and sunlight for their growth.
- De stad heeft een snelle groei doorgemaakt in de afgelopen decennia. ― The city has experienced rapid growth over the past decades.
Derived terms
Descendants
- Afrikaans: groei
Etymology 2
See the etymology of the corresponding lemma form.
Anagrams
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.