gebouw
Dutch
Etymology
From Middle Dutch gebouwe.
Pronunciation
- IPA(key): /ɣəˈbɑu̯/
audio (Belgium) (file) Audio (file) - Hyphenation: ge‧bouw
- Rhymes: -ɑu̯
Noun
gebouw n (plural gebouwen, diminutive gebouwtje n)
- building, structure, construction
- De gebouwen van een stad. ― The buildings of a city.
Synonyms
Derived terms
- bankgebouw
- beursgebouw
- bijgebouw
- concertgebouw
- flatgebouw
- gebouwbeheer
- hoofdgebouw
- kerkgebouw
- logeergebouw
- noodgebouw
- operagebouw
- parlementsgebouw
- poortgebouw
- schoolgebouw
- stationsgebouw
- woongebouw
Descendants
- Afrikaans: gebou
- Negerhollands: gebow
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.