fijnproever
Dutch
Alternative forms
- fynproever
Etymology
From fijn + proeven + -er, likely a calque of German Feinschmecker. Older Dutch also used the phrase fijne proever in the same meaning.
Pronunciation
- IPA(key): /ˈfɛi̯nˌpru.vər/
Audio (file) - Hyphenation: fijn‧proe‧ver
Noun
fijnproever m (plural fijnproevers, diminutive fijnproevertje n, feminine fijnproefster)
- A food connoisseur, a gourmet (one who appreciate quality food). [from 18th c.]
- 1736, De weereldt in haar verscheidentheidt; Of het mannelyk morgen ontbyt, En 't Jufferlijk thee gerecht, publ. by Jacobus Loveringh, page 242.
- Zie daar de Wyn veroordeeldt, en men moet wagten van met vermaak te drinken tot het aan de zinnelykheid van den Fynproever behaagt van het wel te willen toeſtaan.
- See the wine be condemned there, and one has to wait with drinking with pleasure until it pleases the temperament of the connoisseur to be willing to allow it.
- 1835 July 28, Ch., "Oproerig berigt van een kok", Leeuwarder Courant, No. 69, page 3.
- De Vorst was een vraat, geen lekkerbek, geen fijnproever, niet eens een fatsoenlijk spijzer.
- The Monarch was a glutton, not a gourmand, not a connoisseur, not even a refined eater.
- 1736, De weereldt in haar verscheidentheidt; Of het mannelyk morgen ontbyt, En 't Jufferlijk thee gerecht, publ. by Jacobus Loveringh, page 242.
- A connoisseur (one with a refined taste). [from mid 19th c.]
Derived terms
- fijnproeverij
Descendants
- Afrikaans: fynproewer
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.