entomoloog

Dutch

Etymology

From slightly older entomologie, from Ancient Greek ἔντομον (éntomon, insect) + -loog.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˌɛn.toː.moːˈloːx/
  • (file)
  • Hyphenation: en‧to‧mo‧loog
  • Rhymes: -oːx

Noun

entomoloog m (plural entomologen, diminutive entomoloogje n)

  1. entomologist [from late 18th c.]
    • 1788, Caspar Stoll, Natuurlyke en naar 't leeven naauwkeurig gekleurde afbeeldingen en beschryvingen der cicaden, in alle vier waerelds deelen Europa, Asia, Africa en America huishoudende, publ. by Jan Christiaan Sepp, page 114.
      Hierin moet ik myne Zwakheid en Onkunde bekennen en my met veele andere Entomologen getrooſten, niets meerder te kunnen en te mogen zeggen dan het geene waarvan ik verzekert ben met de waarheid overeenkomſtig te zyn, en maar bloot aan myn Oogmerk te voldoen, dat is, Inſecten door naauwkeurige afbeeldingen en noodwendige Beſchryving bekent te maken, welke men te voren of in 't geheel niet kende of nog geene volkomen afbeelding van gehad heeft.
      (please add an English translation of this quotation)

Descendants

  • Indonesian: entomolog
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.