electoraat

Dutch

Etymology

Borrowed from French électorat, from Latin ēlēctoratus. Some senses derive from English electorate.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˌeː.lɛk.toːˈraːt/, /eːˌlɛk.toːˈraːt/
  • (file)
  • Hyphenation: elec‧to‧raat
  • Rhymes: -aːt

Noun

electoraat n (plural electoraten)

  1. electorate (totality of voters or those with the right to vote in a polity)
    De politieke partijen richten zich op het winnen van het electoraat voor de komende verkiezingen.
    The political parties are focused on winning the electorate for the upcoming elections.
    Het electoraat heeft de mogelijkheid om hun stem uit te brengen en de toekomst van het land te bepalen.
    The electorate has the opportunity to cast their vote and determine the future of the country.
    Het is belangrijk voor elke politieke partij om steun te krijgen van het electoraat om aan de macht te komen.
    It is essential for every political party to gain support from the electorate to come into power.
  2. electorate (electoral base)
    De politicus probeert zijn standpunten af te stemmen op de behoeften van het electoraat om hun steun te winnen.
    The politician tries to align his positions with the needs of the electorate to win their support.
    De partijleider richtte zich tot het partijcongres en bedankte het electoraat voor hun vertrouwen.
    The party leader addressed the party congress and thanked the electorate for their trust.
    De partij voert een campagne om het electoraat te bereiken en hun standpunten over te brengen.
    The party is campaigning to reach the electorate and convey their positions.
  3. (historical) electorate (dominion of an Elector in the Holy Roman Empire) [from 19th c.]

Descendants

  • Indonesian: elektorat
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.