conjo

Dutch

Etymology

Likely from Spanish coño

Noun

conjo

  1. (derogatory, Netherlands, slang) a despicable person, a bastard
    • 2012, Rob Groenhof, Eilandroes, Uitgeverij Elikser, →ISBN, page 18:
      "Je moet niet naar die conjo luisteren," zei ze fel, "Paco is alleen maar jaloers."
      "You shouldn't listen to that bastard," she said fiercely, "Paco is just jealous."
    • 2016, Fleur van Ingen, Zomerse flirt: de Monaco-trilogie 1, HarperCollins Holland, →ISBN, page 46:
      'Had je me niet gewoon recht in mijn gezicht kunnen zeggen wat voor een conjo ik ben?' Liz keek hem niet begrijpend aan. 'Conjo? Dat betekent toch klootzak? Waar heb je het in hemelsnaam over?'
      'Couldn't you have just told me to my face what a despicable person I am?' Liz looked at him puzzled. 'Conjo? That means bastard, right? What are you talking about?'
    • Tom Grosfeld quoting Sol Cogle (2020 May 24) “Zumba-instructeur Sol Cogle: ‘Linkerbil, rechterbil. Billenshake!’”, in Het Parool (in Dutch):
      Niet iedereen heeft money. Daarom doe ik het gratis. Geld interesseert me niet. Iemand kan duizenden euro's hebben, maar nog steeds een conjo zijn.
      Not everyone has money. That's why I do it for free. Money doesn't interest me. Someone can have thousands of euros, yet still be a despicable person.

Synonyms

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.